HISTORIEK

Voor de lezers welke interesse hebben in de historische geschiedenis en de oorspronkelijke achtergrond van St. Jorisgilde Diest, inhoudende:

  • Het ontstaan der gilden
  • Opdracht
  • Uitrusting en inrichting
  • Ordinantiën van 1530
  • Wapenfeiten
  • Schuttersfeesten en landjuwelen
  • Patrimonium van de St. Jorisgilde Diest
  • Slotwoord en Bronnen


De geïnteresseerden worden van harte veel leesplezier toegewenst en tot genoegen

Koninklijke St. Jorisgilde Diest VZW,zijn bestuur en zijn leden.

Ontstaan van de gilden

Wanneer men de aloude geschiedenis van “de goede stede Diest” nakijkt of wanneer men de oude “chronyken” of boeken doorleest die betrekking hebben op het leven van deze stad, dan vindt men meermaals teksten of rekeningen terug, waarin het gildeleven en inzonderheid dit van de St.-Jorisgilde of grote gilde wordt vermeld.

Dit is niet te verwonderen als men weet dat deze gilde, de oudste schuttersgilde van Diest, reeds deel uitmaakte van het stadsbeeld vanaf het begin van de XIV eeuw en waarschijnlijk nog vroeger.

De juiste stichtingsdatum van de St. Jorisgilde is onmogelijk met juistheid te achterhalen en hieromtrent tast men nog in het duister.

Dit doet ons vermoeden dat de stichting van de gilde reeds vroeger gebeurde en zoals ons houten ledenpaneel het jaartal 1218 vermeldt, gaan wij er met zekerheid van uit, dat dit jaartal het stichtingsjaar betreft. Alvorens de geschiedenis te maken van deze beroemde schuttersgilde, die tot op heden nog jaarlijks feestelijkheden inricht (overblijfsel van de vroegere schuttersfeesten), willen wij U even een korte verklaring geven wat een schuttersgilde is, hoe deze tot stand kwam en welke, gedurende eeuwen, haar taak was in deze stad.

Volgens sommige schrijvers uit de vorige eeuw, gaan de middeleeuwse gilden terug tot de Germaanse offergilden, die ook een militaire taak hadden. Het militair Germaans gild ontwikkelde zich eerst tot de ridderorde, terwijl later naar het voorbeeld daarvan, het burgerlijk gild ontstond. (Tot dusver beweringen)

Wat we evenwel met zekerheid weten, is dat er reeds van in het begin van de XIII eeuw, schuttersgilden in Zuid -Nederland werkzaam waren. In 1213 werd te Brussel een gild opgericht door Hertog Hendrik IV, Leuven had er twee in 1313, in Mechelen vinden we er één vermeld in 1315 en tot slot eentje te Antwerpen in 1326.

Wat wij in de Stad Diest wel met zekerheid kunnen vertellen, is dat onze gilde hier reeds gevestigd was in het jaar 1333, vermits er dat jaar reeds een beroep werd gedaan op onze gilde en meer bepaald op de boogschutters, zoals geciteerd wordt : “de gilde van den groten voetboog” of St.-Jorisgilde. Op verzoek van Jan III werden toen 50 gewapende mannen van de stad Diest naar Halen gezonden ter verdediging van de Brabantse grenzen tegen de aanval van de Luikenaars. In de stadsrekeningen kunnen wij terugvinden dat ook in 1389 de stad een toelage toekende aan onze gilde: “vijftien mottoenen en twee groten Vlaemsch” om de kosten van het “jaerschietfeest” te helpen dekken.

De voetboogschutters waren in dienst van de stad aangenomen en gekend onder de naam van “gezwoorne schutters”. Deze benaming werd aan de leden van de gilde gegeven omdat ieder lid, bij zijn aanneming, de eed van getrouwheid in de handen van de schepenen moest afleggen. Daaruit volgde ook dat ze door de schatkist van de stad werden betaald.

Te Diest beloofde men gehoorzaamheid aan de Burgemeester, de schepenen en de Hoofdman van de gilde, die aanvankelijk de Heer van Diest zelf was. “Bij het kleppen van de stormklok” moesten de leden “met wapen en geweer” naar de markt voor het stadhuis komen, zoals het hier te Diest heette.

Waarschijnlijk met het oog op de vorming van een degelijk kader, werden de machtigste burgers tot gildebroeders verkozen. Of nu de “uitverkorenen” over voldoende tijd beschikten, had geen belang want de handelaars en ambachtslieden konden, in tijd van nood, eveneens worden opgeroepen: hier moesten de belangen van de gemeenschap voorgaan op de persoonlijke belangen.

Naast hun activiteit bij de krijgsverrichtingen van de Heer, het verdedigen van de stad en hulp bij brand, waren onze gildebroeders ook tegenwoordig bij de grote plechtigheden. Zo waren zij onder andere ook aanwezig bij :
– de inhuldiging van de Diesterse Heren
– zij maakten deel uit van de “lijfwacht” van Brabantse Hertogen
– zij maakten deel uit van de “lijfwacht” wanneer andere Vorsten de stad bezochten – zij stapten mee op in verschillende christelijke processies (St.-Jan, O.L.
-Vrouw, het H. Sacrament,…) Daarnaast werden door onze gilde ook de schuttersfeesten en de landjuwelen ingericht. Zulks een gilde had vanzelfsprekend een bestuur. Destijds zetelden in het bestuur van St.
-Jorisgilde volgende personen :
-De Hoofdman (was gedurende lange jaren de Heer van Diest zelf)
-De Koning (winnaar van het schutterstornooi)
-De Kapitein (behartigde de militaire zaken)
-De Alferis of Vaandrig (vaandeldrager)
-De Koningtabel (vernederlandsing van conétable of afgevaardigde van de Heer)
-De Dekens -De Secretarissen -De Rentmeester -De Proost (voor het zielenheil der leden)

Opdracht

Wat was nu de opdracht van de gilden?

Zoals wij reeds schreven was hun taak zeer verscheiden.
Uit volgende tekst : “der gesworen schutteren eedt”
Citaat: “Desen dienst of ‘t ambacht daer ich toe genomen ben van ‘t ‘s Heeren en de van der Stadswege dat sal ich houden wettelijck ende wel om gesworen schutter te sijn den Heere der Stadt en den ingesetenen goet ende getrouw te sijn, den Borgemeesters, scepenen ende onsen Hooftman in alle saken gehoorsaem ende bereyt te sijn ‘t allen tijde als die stormclock slaeght, in perijckel van brande ende op andere tijden met mijn wapenen en geweere ter merckt en de voer der stadthuys te comene, omme der stadt getrouwelijck te hulpen bewaren ende van des vijands aenslege ende enterprisen helpen beschutten na mijner macht ende voortaen alle saecken getrouwelijck te doene nae inhoudt der daer afsijnde, oyck naer af en toedoen bij raede ende ordonnantie van den Heere Borgemeesteren en scepenen. So helpe mij God.”

Behalve de hulp die zij boden aan de krijgstochten van de Heer, zouden de gilden in beroerde tijden, ook zorgen voor de bewaking van de stadspoorten (in 1482, 1485, 1488, in de strijd met de Luikenaars en inlandse beroerten die onder Keizer Maximiliaan waren gerezen) zodat de inwoners verwittigd werden van dreigend gevaar.

In 1482 waren er naast de gildebroeders/stadsbewakers nog een groot aantal die streden onder het Brabants vendel. Uit rekeningen van dat jaar kunnen wij afleiden dat 90 man, die onder leiding stonden van Jan van Diest, van de stad elk 12 “grijpen” (oude muntwaarde) ontvingen en voornoemde “kapitein” 36 “grijpen” . Citaat: “Janne van Diest voerscr. zoudenieren als hoir capiteyn wesene bij der stadt georden-eert ende gestelt 36 grijpen”.

In 1483 stonden ook veel van onze gildebroeders ten dienste van de Hertog, met als leiders Jan van Diest en Dierk van Uden. Het jaar nadien onder leiding van Jan van Bergeyck 58 voetknechten, en onder Jan van Diest 78 man voetvolk.

Buiten dit alles verzekerden onze gildebroeders de wacht aan de torens van de stad. Uit stadsrekening van 1488 : “Van der waken der gesworene scutters: 74 grijpen 2 st., van der waken op Kakenborch (toren rond de stadsveste) 130 grijpen 6 st., van der waken voir de poirte 346 grijpen 5 st.” Dat jaar hield de stad 30 gildebroeders die onder leiding stonden van Jan van Olmen en gelast waren met de bewaking van de stad.

Op 27 september 1507 hielden onze gildebroeders de Gelderse troepen tegen, die nadat ze Halen, Zelk en Webbekom hadden verwoest, zich voor de stadsmuren vertoonden en de stad wilden innemen.

Dit werd hun echter verhinderd en vele manschappen van de Gelderse troepen sneuvelden aldaar, terwijl de rest van de troepen in allerijl vluchtte.

Voor hun bewezen diensten ontvingen onze gildebroeders van stadswege, het zogenoemde “Schuttershof” als beloning. Citaat: “die de stadt in recompensiën becostigd heeft tot den nieuwen Schuttershove van de Grooten Gulde der gesworene scutters.”

In 1511 en 1512 werd er dan nog meer gewerkt aan de versterking van stad Diest en werden de stadsmuren, -wallen en -grachten versterkt op kosten van de stad, zodoende dat Diest in de laatste helft van de XV eeuw één der best versterkte steden van het Hertogdom Brabant was.

In 1542 had Keizer Karel nog geordonneerd dat inwoners der dorpen van twee uren in de ronde, hier moesten komen werken aan de versterkingen. Hieruit kunnen wij afleiden dat Diest, in die tijden een voorname vesting moet geweest zijn.

Op de wallen rond de stad telde men dertig torens, waarvan de Kakenborch of Toeterstoren één onder hun was, alwaar permanent een gildebroeder zijn verblijf hield. Citaat: “Eodem is ‘n tamboer major gestelt op den Toeterstoren ende sal daer moeten sijn van ‘s morgens soo het claer is tot ‘s avonts doncker sal sijn, emmers soo langhe als hij sal connen sien offer eenigh volck van verre aenquame.”

Laatstgenoemde Toeterstoren werd pas afgebroken in de XIX eeuw (17 maart 1854) en moest plaats maken voor moderne versterkingen, met name de opbouw van het ” Citadel “, alwaar het 1 Bn Para was gehuisvest.

Dat de wachten nodig waren, wordt bewezen door een historisch feit. Het gaat hier namelijk om een wapenfeit toen onze gildebroeders in 1483 de aanval van de Gelderse troepen hebben afgeslagen. Dat het niet altijd zo succesvol afliep, bewijst de historische dag voor Diest op 24 januari 1567. Die dag was het zo woelig in de stad, spijts de weerstand van de gildebroeders, dat veel kerken en kapellen werden verwoest. Tijdens de regering van Albrecht en Isabella ( 1598 -1621 ) werd op hun kosten deze schade opnieuw hersteld.

Rond de periode van 1560 telde de stad Diest dertig grote straten, acht markten, zes stenen en één houten brug. Buiten het feit dat de straatjes destijds zeer smal waren, de huizen bijna uitsluitend uit hout en leem werden opgetrokken -en daar de blusmiddelen in die tijden niet erg doeltreffend waren, gebeurde het niet zelden dat, bij het uitbreken van een brand, een groot gedeelte van de stad in vlammen opging. Naast de voorzorgen die er in zulke gevallen dienden genomen te worden, waren ook de gildebroeders ter beschikking van de stad gesteld. Zo waren zij ook de voorlopers van de brandweer, want in geval van brand deed men een beroep op de schuttersgilde: ook dan was de stad in gevaar en wanneer er gevaar was voor de burgers, werd de gilde ter hulp geroepen.

Niet alleen waren de schutters verdedigers van de stad, bewakers van de stadspoorten en in tijd van nood brandblussers, tevens werden zij ook ingezet voor de verdediging van het land.

Wanneer wij de historische boeken raadplegen kunnen wij vaststellen dat ook onze Diestse boogschutters hebben deelgenomen aan de Guldensporenslag van 1302, onder leiding van de Baanderheer van Diest en reeds in 1288 hebben gestreden aan de zijde van de Hertog van Brabant te Woeringen. Deze informatie vonden wij terug in ” Het Oude Diest “. Er zijn echter geen teksten of rekeningen terug te vinden in onze stad over deze periode, vermits wij slechts kunnen terug gaan in het verleden (archief) tot 1333.

Uitrusting en inrichting

De kleding van de gildebroeders bestond hoofdzakelijk uit “tabbaarden” (lange mantels met brede mouwen) en een hoofddeksel of “kapruin”. In 1549 was de kleur van de tabbaard rood, op een glasraam van 1615 dan weer zwart. Dit kledingstuk was dus niet altijd van dezelfde kleur en werd slechts gedragen bij grote plechtigheden. De kapruin was een platte muts; ook verschillend van vorm en kleur.

Hoe was nu de wapenuitrusting van de gildeleden?

De gezworen schutters, dus de leden die de eed van trouw hadden afgelegd, 32 in getal, droegen een ijzeren harnas of wapenrok, ijzeren schilden aan armen en benen en een helm gekend onder de naam “ketelhoed”. Hun uitrusting was dan ook vrij luxueus. Hieruit kan je dan afleiden dat de edellieden en de betere bevolkingsklasse de 32 gezworen leden leverden. Uit vernieuwde oorkonde, opgesteld St. Jorisdag 1530 (archief Diest) kunnen wij lezen dat de gilde toen bestond uit “gezwoornen” schutters en vrije leden. De “gezwoornen” steeds 32 in getal, moesten permanent ter beschikking zijn.

Citaat: “om de stadt met den voetboghe konnen helpen en dienen”

In de ordinentiën der groote gilde lezen we in artikel 3: “Item sullen deze twee en dertich gesellen poirteren van deze stadt moeten sijn, wel geboocht ende gestoffeert binnen hunne huysen van wapenen en harnas, die hem en niemand anders toe en sullen behoeren.” Artikel 8 handelt over de kledij en zegt: “Dese gulde heet de Groote gulde en sullen alle de gesellen sijn van eenen eedt en een cleed: behoudelijk de ordinnantiën der twee en dertich voerscrevenen.”

De gildebroeders bedienden zich uitsluitend van voet- of kruisboog, terwijl de gezworen gildebroeders ridderlijk waren uitgerust en zich behoudens van deze bogen ook nog bedienden met wapentuig.

Verder droegen de gildeleden nog een pijlkoker met houten pijlen voorzien van metalen punten. De schutters bleven voor altijd in dienst, tenzij ze wegens misdaad of wangedrag werden weggezonden. Een schutter welke te oud werd, zocht een opvolger, doch bleef tot de dood, lid van de gilde.

De wapens en de harnassen dienden steeds in orde te zijn. Door de Konigtabel en Hoofdman werden deze tweemaal/ jaarlijks gecontroleerd. De leden dienden wel hun eigen wapenkledij aan te kopen, doch werden vanwege de stad vergoed, voor onderhoud ervan. Behalve de vergoeding kreeg de gilde eveneens nog giften toegekend, om hun onkosten te dekken.

Hoe waren de banieren (vaandels)?

Deze waren vierkant van vorm en uit witte en roodkleurige zijde vervaardigd. In het midden het wapenschild van de stad en ernaast het wapenschild van de gilde. Voor St. Jorisgilde betreft dit een wapenschild met een rood kruis op zilveren achtergrond (St.-George).

In tijd van vrede dienden de schutters, om de veertien dagen, tenminste 3/4 uur in het Schuttershof op lange doelen te oefenen, het Schuttershof welk trouwens eigendom was van de gilde. (Foto en uitleg van Schuttershof: zie schattenkamer op onze website)

Ordinnantiën van 1530 – Wapenfeiten

Wij willen nog enkele toelichtingen geven omtrent hogervermelde ordinnantie.
-nachtwacht: Deze moest verricht worden met “behoorlijck geweer” Diegene die in gebreke werd gevonden tijdens de uitoefening van nachtwacht, kreeg kamerstraf en diende een geldboete te betalen.

-twist: Ontstond er een twist of ruzie tussen gildebroeders, dan werd die onmiddellijk bestraft.

-begrafenis: Bij een begrafenis van een gildebroeder waren alle schutters verplicht “te lijck te gaan”. Zij dienden de H. Mis bij te wonen tot het einde (en niet zoals nu, dat velen na de offergang vertrekken).

-bijdragen: De bijdragen van de gildeleden moesten binnen de maand betaald worden.

-kaartspelen: Vanaf het feest van St. Joris ( 23 april ) tot het feest van St. Denijs ( 9 oktober ) was het voor ieder lid verboden om in het lokaal van den schiethof of schuttershof met de kaart spelen voor geld, op straf van boete.

Dit en nog veel meer werd in 1530 neergeschreven en geordineerd in: “D’ ordinnancie der grooten gulden van den Voetboghe der stadt van Diest, geordineert ende vernyeuwt op St. Joris dach, anno XVeXXX.”

Wanneer de nood algemeen was, in tijd van oorlog of grote beroerten dienden, buiten de schuttersgilden ook andere burgers mee ten strijde te trekken met de Hertog. Hier enkele data waaraan onze gilde heeft deelgenomen:

1288: Gestreden aan de zijde van Hertog van Brabant te Woeringen.
1302: Deelname aan de Guldensporenslag onder leiding van de Baanderheer van Diest.
1333: Verdediging van de Brabantse grenzen te Halen.
1373: Aanwezig te Baswirle onder leiding van Hendrik van Diest.
1382: Deelname aan de slag van Rozebeke onder bevel van Thomas II -Heer van Diest.
1419: Tegenwoordig bij het beleg van Dordrecht.
1420: Belegering van de stad Geertruidenberg.
1465: Maken deel uit van het leger van Karel de Stoute en hielpen Dinant veroveren. 1472: Verovering van de stad Niel ( Frankrijk ) onder aanvoering van Karel de Stoute. 1475: Beleg van Nuys.
1507 en 1541: Stelden zich andermaal teweer tegen de aanval van de Gelderse troepen en verdreef deze opnieuw. Zelfs in 1541 werd door Maarten van Rossum eveneens een aanval gepleegd op Diest en werd ook de krijgsbende van Van Rossum verdreven. Op dat ogenblik was er een grote krijgsbende gelegerd in Diest en boden de schuttersgilden heftige weerstand.
1566: Tussen 1566 en 1580 werd de stad Diest destijds zevenmaal ingenomen, braken er onlusten uit, had de beeldstormerij te Steenvoorde plaats gehad en werd er veel verwoest, geplunderd, gestolen en beschadigd. Toch werden deze onlusten door de gilden bedwongen.
1567: In dat jaar braken er in de stad Diest onlusten, brandstichtingen, verwoestingen, plunderingen en diefstallen uit waardoor vele kerken en kapellen werden vernietigd. Hieronder leed de stad enorm.
1568: De Spanjaarden kwamen in stad Diest verblijf houden tot 1648. Al die tijd bleef de gilde trouw aan godsdienst en wettige vorst.
1580: Stad Diest werd nogmaals veroverd door de Spanjaarden. De stad diende 60.000 gulden brandschatting te betalen, doch kon het bedrag niet ophoesten. Onze gilde betaalde met haar “braak” (zie uitleg hierover in de link schattenkamer van onze website) en sieraden en werd het Schuttershof eveneens openbaar verhuurd.

Tussen 1598 en 1621, ten tijde Albrecht en Isabella regeerden over de stad Diest, verbeterde de toestand zodanig, dat op hun kosten alle schade aan de stad werd hersteld en de gilde ook terug in het bezit werd gesteld van hun eigendommen.

Zo werd in 1611 de “braak” hermaakt op kosten van de stad en vond er na zovele jaren, terug en regelmatig een schuttersfeest plaats. De stad gaf vanaf dan opnieuw toelagen voor het inrichten van deze feesten. Het Schuttershof was terug volwaardig eigendom van de gilde en over het beeld van St. Joris met draak (zie uitleg hierover in de link schattenkamer van onze website) werd zelfs in 1722 tussen de familie Gillon en St. Jorisgilde een overeenkomst gesloten.

Alhoewel, na het gebruik van vuurwapens, de kruisboog nog van weinig nut was, bleven onze gildebroeders hun wapen (de kruisboog) gebruiken. In het volgende onderdeel leggen wij uit waarom.

Schuttersfeesten en landjuwelen

De gildebroeders bleven hun kruisboog gebruiken, omwille dat ze jaarlijks hun “schuttersfeesten” en om de twee jaar het feest van de schieting van de zogenoemde “Koningsvogel” hielden. Op die dag, naamfeest van St. Joris ( 23 april ) vergaderden de leden van de gilde, uitgedost in hun tabbaarden en van hun bogen voorzien, op de plaats van de schieting.

Gewoonlijk werd deze plaats gekozen aan de voet van een torenspits van een kerk of een kapel. St.- Jorisgilde Diest gebruikte hiervoor uiteraard de toren van de Allerheiligenkapel. Daar werd de houten gaai of vogel vastgemaakt en de schutter welke als eerste deze vogel met zijn pijl kon losschieten, werd als Koning uitgeroepen. Na de Heer te hebben bedankt in de Allerheiligenkapel, werd de Koning door de Deken van de gilde met eretekens omhangen en werd hij, vergezeld van zijn broeders in stoet naar het stadhuis gebracht waar het feest werd verdergezet.

Omwille dat deze schietingen enigszins een militair karakter hadden, werden deze ook aangemoedigd door de overheid en waren zowel de plaatselijke Heren als andere Landsheren aanwezig op deze schuttersfeesten. Zoals de steekspelen met pracht en praal werden opgeluisterd en deel uitmaakten van de feestvieringen in de middeleeuwen, zo werden ook de schuttersfeesten met diezelfde intensiteit gevierd.

Uiteraard vonden in die tijd ook in andere Landsdelen schuttersfeesten plaats, zodoende onze plaatselijke gildebroeders eveneens deelnamen aan verschillende van deze tornooien. Zij werden dan door de overheid gesponsord, voor hun verplaatsing, logement en deelname (+ onderhoud materiaal). Zo vertrokken de deelnemers in groepen: de schutters en hun gezellen reisden per schip, anderen te paard over het land, gevolgd door wagens met levensmiddelen, keukengerief, verlichting enz… Het leek wel of een heel leger aan het oprukken was en/of er een ganse volksverhuizing aan de gang was.

Merkwaardig is het feit dat de schuttersverenigingen met meer leden naar de schietingen trokken, dan ze werkelijk hadden. Zo waren er in Diest, 32 gezworenen in totaal plus een aantal vrije leden. Zo liet de stad Antwerpen voor het schuttersfeest te Mechelen in 1404, buiten de kleding van de eigenlijke schutters, nog 326 uniformen bijmaken. Op 7 juni 1440 was de stad Brussel in Gent met 800 man vertegenwoordigd, Brugge met 224, Oudenaarde met 871 man enz… Ook Diest was daar van de partij met zijn genootschap… Begrijp je nu wat we bedoelen!

Wij hebben hier even bij stilgestaan om de lezer duidelijk te maken waarom de gildebroeders trouw bleven aan hun boog en willen U er even op attent maken dat de schietspelen destijds een belangrijke plaats innamen in het stads-en gildeleven en dat er grote uitgaven mee gepaard gingen.

Om dit even te verduidelijken halen wij aan dat de stad Diest in 1458, de stad maakte toen haar grootste bloeiperiode door, wilde laten zien dat haar gilde niet moest onderdoen voor andere deelnemende gilden en schonk aan het St. Jorisgenootschap, om de overvloedige kosten te dekken voor haar deelname, de prachtige kleding en uitrustingen, de som van 300 grijpen (een aanzienlijke som geld in die tijd). Onze gezellen maakten er nog een groot “vertier” van, waarvoor de stad ook nog eens 47 1/2 grijpen neertelde om deze onkosten te dekken. (Onze stad zegevierde toen wel!)

Natuurlijk waren aan zulke feesten ook wel bepaalde regels: voorwaarden, verplichtingen en prijzen aan verbonden. Om dergelijke feesten in te richten diende men een toelating of octrooi van de landsheer te bekomen. Wanneer men deze ontving, werden boden uitgezonden om alle Landsgilden uit te nodigen. Op deze uitnodigingen stonden de voorwaarden tot deelname alsook de prijzen vermeld.

Zo halen wij een voorbeeld aan van een schuttersfeest welk in 1497 doorging in de stad Gent. Deze uitnodigingen werden aan de steden gericht en niet aan de gilden. Deze feesten overtroffen alles wat men tot dan toe had gezien. In totaal werden 31 steden vertegenwoordigd, waaronder ook onze stad en de St. Jorisgilde aanwezig waren. Antwerpen was daar met 600 ruiters, 100 wagens en 700 manschappen voetvolk. Als we hier het aantal al eens bekijken, is het niet te verwonderen als we hoger schreven: “of het een leger was dat oprukte en/of een volksverhuizing aan de gang was” De tegenwoordigheid van Hertog Filips verhoogde nog de luister ervan. Deze spelen zouden dan volgens de cronyken zes à zeven weken hebben geduurd. De volgorde waarin de deelnemers zouden aantreden, werd per lot vastgelegd op de eerste dag van het feest, na intrede die waarlijk een feestelijke optocht was en in Gent meer dan een uur duurde. Verschillende soorten prijzen waren voorzien: prijzen voor de intrede, voor de stad die het verst kwam, verschillende combinaties in het schieten en dit alles met veel prijzen bedeeld. De hoogste prijs op dit tornooi bedroeg zes zilveren kannen en in totaal werden tweeëntwintig kannen, een rozenhoed en een ring uitgeloofd, waaruit nog eens gestaafd wordt dat voor het inrichten van dergelijke wedstrijden, grote sommen geld moesten worden besteed.

Dergelijke wedstrijden hadden niet louter een militair karakter, zij stonden ook in het teken van feestviering en verbroedering. In de uitnodiging: “spel van den edele voetboghe……dat het de vreugde en het genoegen verhoogt en het ongenoegen verdrijft…….de genodigden moeten komen omdat zij eerbaar plezier en broederlijken omgang genegen zijn”.

Dus hebben onze gildebroeders nog vele jaren deelgenomen aan dergelijke wedstrijden, verbroederd, rijkelijk gegeten en wijnkroesen leeggemaakt.

Er bestaat wel een degelijk verschil tussen “schietspelen” en een “landjuweel”. Het landjuweel was een aangelegenheid die alleen de schutters betrof: handboogschutters, voetboogschutters, kruisboogschutters en later ook handbusschutters. De inrichting van een landjuweel werd aan bepaalde regels onderworpen. Die regels waren omvat in een statuut. Het landjuweel diende volgens het statuut, zeven maal worden betwist, telkens de vijfde dag na Goede vrijdag en dit zeven opeenvolgende jaren. Het inrichten van een landjuweel kostte enorm veel geld en gezien de tijden er niet altijd naar waren om zulke geweldige uitgaven te doen, week men om deze reden ook van deze regel af, ook had men al vlug ingezien dat het inrichten volgens de regel in de tijdspanne van een jaar toch wel wat te kort was. De steden die dit spel wilden volgen en die aan een landjuweel hadden deelgenomen, waren verplicht aan de daaropvolgende landjuwelen deel te nemen, zoniet moesten ze bij een volgende deelname, een “onche ” zilver meebrengen en de ” schietwijn ” betalen. De gilde welke won, was verplicht het volgende landjuweel in te richten en de inzet van de prijzen te verhogen. Ingevolge daarvan bestond de hoofdprijs van het 1ste landjuweel, bijvoorbeeld uit één schaal, die van het 2de uit twee schalen, zodoende dat het 7de landjuweel een hoofdprijs had van zeven schalen. Daarna begon een nieuwe cyclus. Zij werden ook enkel gehouden in het toenmalige Brabant.

Het verschil tussen een gewoon schuttersfeest en een landjuweel ligt dus bijzonder in het feit dat de landjuwelen deel uitmaakten van een reeks van zeven feesten. We hopen echter met het voorgaande de lezer een inzicht te hebben gegeven hoe onze schuttersgilden bestonden en hoe men aan het ernstige, ook het aangename kon koppelen.

Patrimonium van de St. Jorisgilde

Behalve de Allerheiligenkapel en het Schuttershof, waarvan we reeds spraken, beschikte de gilde nog over andere geldbronnen. Een rekenboek van 1746 geeft ons inlichtingen betreffende deze inkomsten. Hier volgt een samenvatting:

1. Huurprijs van het Schuttershof van 61 tot 88 gulden jaarlijks.
2. Huurprijs van twee huizen in de Keelstraat, respectievelijk 11 en 8 gulden.
3. Vierhonderd gulden aan 3% rente.
4. De opbrengst van een legaatrente: 4 gulden, 9 stuivers en 2 oorden.
5. Een stedelijke vergoeding genaamd “Harnas cedule” 34 gulden en 5 stuivers.
6. Jaarlijkse gift vanwege de Allerheiligenkapel: 21 gulden.
7. Huurprijs van een tuin nabij Schuttershof: 7 gulden.
8. Opbrengst van een legaatrente van 550 gulden aan 3%. “Verder was de gilde op 10 november 1757 nog in het bezit van een dozijn groote schotelen, een dozijn clijne schotelen, twee dozijn tassen en 10 telloiren, twee wijncannen, vijf soutvaten, vier mostaertpotten, een boterpanneken en ook een copere casrolle.”

Van al deze zaken is jammer genoeg niets meer terug te vinden. Het einde van de XVIIIe eeuw was noodlottig voor Diest en is alles waarschijnlijk verdwenen tijdens de onlusten en tijdens de Franse overheersing. Bij hun intrede bezondigden de fransen zich aan plunderingen, diefstal enz. we schrijven 1796. Niet enkel kloosters, kerken en kapellen werden geplunderd, ook de gilden en de rederijkerskamers werden ontbonden. Dit was ook het trieste lot van onze St.-Jorisgilde.

Alhoewel na de Eerste Wereldoorlog, de St.-Jorisgilde nog tinnen schotels in haar bezit had, zijn ook deze spoorloos, evenals de Gildebeker. Buiten de opgesomde eigendommen en stukken, die het bezit uitmaakten van onze gilde, bestaan er nog waardevolle voorwerpen die ons aan het roemrijk verleden van onze gilde herinneren en waarvan sommige nog in ons bezit zijn. Deze voorwerpen maken deel uit van onze schattenkamer en worden onder deze link getoond op onze site.

Slotwoord

Wij hopen u hiermee wat geschiedenis te hebben meegegeven over onze St. Jorisgilde, en kunnen hiermee afsluiten dat de St.-Jorisgilde gedurende de onlusten veel te lijden had, doch na de ontbinding, enkele jaren later weer werd opgericht en opnieuw van start ging. Officieel werd de St. Jorisgilde terug opgericht op St.-Jorisdag 1806.

Sinds mensenheugenis kennen wij in Diest vijf gilden. De Koninklijke Gilden van St.-Joris, St.- Sebastiaan, St.-Barbara en de Rederijkerskamers De Lelie en ‘t Christusoog.

Van deze verenigingen die eens zo rijk en machtig waren, blijft niets meer over van hun oude glorie. Vandaag zijn het eenvoudige verenigingen welke hun feestelijkheden en activiteiten jaarlijks vieren, m.a.w. tijdverdrijvende activiteiten zoals vermeld staan in de link agenda/ kalender van onze site.

Toch hopen wij, geachte lezer, dat dit werk uw waardering mag wegdragen en dat de St.-Jorisgilde zoals in het verleden, de stormen mag overwinnen en mag blijven groeien en bloeien tot roem van onze stad en ons volk.

Bronnen

De teksten komen hoofdzakelijk uit het boek van D. TULKENS “1333-1983 : 650 jaar Sint Joris schuttersgilde Diest” welk in 1983 werd gepubliceerd binnen het beheer van St.-Jorisgilde Diest. De heer TULKENS raadpleegde voor de samenstelling van zijn boek verschillende bronnen en werken, welke vermeld staan in dit boek.

Diest, 02 januari 2008.